Catalonië en Spanje: Hoe heeft het zo ver kunnen komen?

Door: Bram Hogendoorn

In de afgelopen weken hebben we gezien hoe de Catalaanse overheid een referendum organiseerde over eventuele onafhankelijkheid van Spanje, en hoe de Spaanse overheid er alles aan gedaan heeft om dit referendum te voorkomen. Voor SoAP heb ik hierover dit gastartikel geschreven. In dit artikel probeer ik achtergrondinformatie te geven, om zo beter te begrijpen wat er is gebeurd. Eerst komt de algemene geschiedenis aan bod, aangezien dit de weg effende voor latere gebeurtenissen. Daarna bespreek ik hoe de verhoudingen op dit moment liggen.

De Spaanse geschiedenis wordt gekenmerkt door oorlogen en staatsgrepen. Na de Vrede van Utrecht in 1713 kwam Spanje evenals Frankrijk onder heerschappij van de familie Bourbon te staan. Het staatsbestel werd gemodelleerd naar Franse vorm, met een zeer gecentraliseerd bestuur en een machtige koning. In de strijd om de eenwording belegerde de voorloper van het huidige Spanje in 1714 de Catalaanse hoofdstad Barcelona en won de strijd. Een jaar later zou de Kroon van Aragón, waaronder ook het Prinsdom Catalonië viel, worden ingelijfd in Spanje. De Spaanse koning schafte het regionale zelfbestuur af en verbood het gebruik van andere talen dan het Spaans. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat de staat zwak was en dit verbod in de praktijk weinig betekende.

Zonder in details te treden, en dus de Eerste Republiek en het kolonialisme buiten beschouwing latende, was de volgende relevante gebeurtenis de staatsgreep onder Miguel Primo de Rivera. In 1909 leidde een algemene staking georganiseerd door radicale republikeinen en anarchisten in Barcelona tot spanningen en geweld tussen de links georiënteerde republikeinen en de aartsconservatieve katholieke kerk. Er ontstond onvrede over ze onrust onder het Spaanse leger in Marokko, toen nog kolonie van Spanje, en in 1923 werd er vanuit Andalusië onder leiding van markies Primo de Rivera een staatsgreep georganiseerd. Primo de Rivera vestigde een rechtse dictatuur, stelde grondwet buiten werking, en verbood de vakbonden, het gebruik van de Catalaanse taal (ditmaal een effectief verbod, omdat de kerken de mis slechts nog in het Spaans mochten houden) en de Catalaanse dans.

Onder grote druk en wegens economische ellende stelde koning Alfonso XIII een rivaal, maar tevens legergeneraal, van Primo de Rivera aan als leider van Spanje. De koning genoot echter weinig populariteit gezien zijn steun aan de dictator. De onrust bleef en er ontketende zich een revolutie in Catalonië. In 1931 organiseerde de koning gemeenteraadsverkiezingen, een tot dus toe onbelangrijke gebeurtenis, waarin de republikeinen (ideologisch socialisten, communisten, anarchisten en seculieren) een overweldigende meerderheid behaalden. De koning stelde de monarchie zelf buiten werking en verliet Spanje. Dit luidde het begin in van de Tweede Republiek.

De Republiek was geen lang leven beschoren. In 1936 pleegde generaal Francisco Franco de Bahamonde een staatsgreep. Dit resulteerde in een burgeroorlog die uiteindelijk door Franco, met steun van Nazi-Duitsland en fascistisch Italië, werd gewonnen. In 1939 vestigde Franco zijn dictatuur. Al het regionale zelfbestuur werd wederom verboden, alsmede afwijkende culturele uitingen zoals de Catalaanse. De militaire politie Guardia Civil kreeg veel meer bevoegdheden en mankracht, waardoor zelfs in kleine dorpjes de macht van de Spaanse dictatoriale staat voelbaar werd.

Na een aantal jaren in slechte gezondheid overleed Franco in 1975. Hierop vooruitlopend had Franco in 1969 had prins Juan Carlos aangesteld als troonopvolger van de herstelde monarchie. De dood van Franco betekende dat koning Juan Carlos de overgang van dictatuur naar democratie moest leiden. Zonder het bestaande staatsbestel te veranderen, koos de koning ervoor Adolfo Suárez González als het nieuwe regeringshoofd aan te wijzen. Suárez had de taak om, binnen de bestaande wettelijke kaders en met een parlement dat nog steeds bestond uit Franco-getrouwen, de staat te hervormen. Het herstel van de grondwet maakte het mogelijk maatregelen door te voeren per referendum. In 1977 vonden de eerste verkiezingen plaats, gewonnen door Suárez en zijn conservatieve fractie, die voor een deel bestond uit mensen van Franco’s regime. Een nieuwe grondwet werd geschreven en in 1979 werd opnieuw autonomie aan Catalonië verleent (tezamen met een algemene decentralisering). In 1981 probeerden leden van de Spaanse militaire politie een staatsgreep te plegen om zo de dictatuur te herstellen, maar dit mislukte.

Pas in 1982 won de sociaaldemocratische PSOE de verkiezingen, en alleen nadat zij Marxistische verwijzingen uit hun verkiezingsprogramma had verwijderd en enkele mensen uit de conservatieve fractie had weten aan te trekken. De PSOE behield haar meerderheid tot 1996, toen de PP (voortzetting van de conservatieve fractie) de verkiezingen won. Saillant detail is dat er gedurende deze periode nooit een diepgaand onderzoek is ingesteld naar de burgeroorlog of de dictatuur. “Zand erover” was het motto, want het verleden zou vanzelf worden vergeten.

In 2006 werd voorgesteld om het Statuut van Autonomie van Catalonië wederom te wijzigen. Dit zou als gevolg hebben dat Catalonië meer zelfstandigheid zou krijgen dan andere regio’s, hoewel nog altijd minder dan Baskenland en Navarra, waarvan de positie in de grondwet is vastgelegd. Het Statuut werd goedgekeurd door een kleine meerderheid in het Spaanse parlement, bestaande uit alle partijen behalve de conservatieve PP en de kleine linkse Catalaanse onafhankelijkheidspartij ERC. Uiteindelijk werd besloten om het statuut voor te leggen aan de Catalaanse bevolking middels een referendum. Een grote meerderheid stemde in met de wijziging.

Na een aanklacht van de PP en enkele regionale overheden bij het constitutioneel hof, werd in 2010 het Statuut ongrondwettelijk verklaard. Hierop volgende regionale Catalaanse verkiezingen. CiU, een liberale Catalaanse partij die al sinds de dood van Franco de regionale verkiezingen won, breidde haar aantal zetels sterk uit. De PSOE verloor sterk. In 2014, daags na de herdenking van 300 jaar inlijving in het Spaanse rijk, organiseerde de Catalaanse overheid een referendum over onafhankelijkheid. Met een opkomst van ongeveer 40%, stemde ongeveer 80% voor de optie om volledig onafhankelijk te worden. De Spaanse overheid erkende het referendum niet. Daarop besloot de Catalaanse overheid vroegtijdige verkiezingen uit te schrijven. Indien een meerderheid voor de pro-onafhankelijkheidspartijen zou kiezen, zou Catalonië de onafhankelijkheid uitroepen.

Vlak voor de Catalaanse verkiezingen viel de partij CiU, een coalitie van CDC en UDC, uit elkaar. CiU behaalde al snel na de dood van Franco een meerderheid in het Catalaanse parlement, dat zij vrijwel nooit hoefde af te staan aan andere partijen. Anders dan de coalitiepartner UDC, verzette CDC zich niet langer tegen het eenzijdig uitroepen van de onafhankelijkheid. De UDC zou uitgevaagd worden. Opmerkelijk genoeg ging CDC een lijstbinding aan met de linkse onafhankelijkheidspartij ERC onder de naam Junts pel Sí (samen voor het “ja”). Junts pel Sí won de verkiezingen, maar zonder absolute meerderheid. Na een hevige interne strijd, besloot de anticapitalistische en tevens pro-onafhankelijkheidspartij CUP hen steun te verlenen. De onafhankelijkheidspartijen bezaten net geen meerderheid de stemmen, maar dankzij de kieswet hadden zij wel een nipte meerderheid in het Catalaanse parlement. Uiteindelijk werd besloten nog niet de onafhankelijkheid uit te roepen, ook omdat er nationale verkiezingen op de agenda stonden en dus mogelijkheden tot onderhandeling.

De nationale verkiezingen van december 2015 en opnieuw uitgeschreven verkiezingen van juni 2016 werden gewonnen door de PP. Met verwijzingen naar Schotland, hoopte de Catalaanse overheid op een deal om een wederzijds erkend referendum uit te schrijven. Dit bleek vergeefs. De Catalaanse oppositiepartijen hoopten op een hernieuwd Statuut, maar ook deze optie werd geblokkeerd door de PP. Uiteindelijk werd er daarom een referendum over de onafhankelijkheid georganiseerd op 1 oktober 2017.

Voordat ik verder ga met een korte beschrijving van de laatste gebeurtenissen, een aantal constateringen op basis van het bovenstaande. Ten eerste, en in tegenstelling tot wat sommige journalisten en politicologen beweren, heeft conservatief en fascistisch rechts historisch gezien een dominante positie bekleed in het Spaanse sociaal-politieke landschap. De huidige Spaanse premier Mariano Rajoy Brey schreef in 1983 zelfs dat “de afstamming bepaalt de mens, zowel geestelijk als lichamelijk. En de kennis [dat] kinderen afkomstig uit goede families de anderen overtreffen, wordt bevestigd door de wetenschap: […] niemand betwijfelt de menselijke ongelijkheid, niet slechts vanaf de geboorte, maar al vanaf de bevruchting”. Ten tweede is het verzet tegen de post-fascistische staat sterk geconcentreerd en heeft het tot weinig fundamentele veranderingen in het staatsbestel geleid. Ten derde zijn de verhoudingen over de afgelopen 80 jaar nauwelijks veranderd. Een grafische weergave hiervan is suggestief. Tekenend is het feit dat de Wet der historisch aandenken, in 2007 aangenomen door de PSOE in het Spaanse parlement, nooit is gefinancierd. Alleen op regionaal niveau, en alleen door Catalonië, is een officieel onderzoek ingezet naar de slachtoffers van de burgeroorlog en de dictatuur. Ten vierde bestaat er een ongelijke behandelingen van de autonome regio’s binnen Spanje, waarbij de positie van Catalonië als enige niet is geconsolideerd. Ten vijfde is het centrum-rechtse liberalisme de dominante stroming binnen het catalanisme en heeft de PP (en gerelateerde fascistische maatschappelijke groeperingen) nooit voet aan de grond gekregen in Catalonië.

 

Verkiezingen 1936: Rood republikeinen, blauw nationalisten, groen gelijkmatig

Verkiezingen 2008: Rood PSOE, blauw PP

 

Niettemin hebben zich recent toch vier veranderingen aangediend. Ten eerste is er een herstructurering met betrekking tot de klieving tussen enerzijds links, seculier, republikeins, stedelijk, jong, progressief, arm en federaal en anderzijds rechts, katholiek, koningsgezind, landelijk, oud, conservatief, rijk en centralistisch vervaagd. Deze klieving was een direct gevolg van de burgeroorlog in 1936. De PSOE en de bevolking in Andalusië en Murcia stellen zich tegenwoordig steeds centralistischer op en rechts spreekt nu de arbeidersklasse aan. De PSOE heeft haar relatief sterke historische positie in Catalonië in de afgelopen vijf jaar verloren. Tegelijkertijd is er in Spanje een enorme generatiekloof, waarbij jongeren zich juist steeds sterker in het klassieke linkse kamp positioneren. Ten tweede wordt het catalanisme de laatste vijf jaar niet alleen meer gedomineerd door liberalen. Met de verplichtstelling van Catalaans onderwijs heeft het catalanisme nu ook de arbeidersklasse deels geabsorbeerd, waarmee het een diversere stroming is geworden. Ten derde is het conflict tussen de Spaanse staat en de Catalaanse overheid geïntensiveerd. Waar in het verleden coalities tussen de PP en CiU niet ongebruikelijk waren, behoort dit niet langer tot de mogelijkheden. De PP heeft een ongekend harde lijn ingezet tegen Catalonië en de roep om onafhankelijkheid is toegenomen. Beide overheden hebben burgerorganisaties weten te mobiliseren ter ondersteuning van hun belangen, waarbij de PP gewelddadig optreden niet langer lijkt te schuwen en geweld van fascistische groeperingen niet langer afkeurt. Ten vierde zijn de media sterk eenvormig geworden en weinig kritisch ten opzichte van de Spaanse overheid. Dit geldt in zijn algemeenheid, maar ook in het specifieke geval van de Catalaanse kwestie, waarbij ik de laatste maanden zou bestempelen als hetze tegen Catalonië.

Tegen deze achtergrond is het wellicht iets makkelijker om de recente gebeurtenissen te begrijpen. Toch zijn dit ongekende gebeurtenissen in de geschiedenis van Spanje na de overgang naar democratie. Ik bespreek hieronder kort wat er zich heeft afgespeeld, welke posities de maatschappelijke groeperingen in hebben genomen, en doe een voorspelling over hoe dit gaat aflopen.

Na de aankondiging van het referendum is het Openbaar Ministerie op 7 september een strafonderzoek gestart naar het presidium van het Catalaanse parlement. Op 12 september heeft een rechter de Madrileense gemeentelijke overheid (geleid door de linkse burgemeester en tevens oud-rechter van het hoog gerechtshof Manuela Carmena Castrillo) verboden om een evenement ten faveure van het referendum te organiseren. Op 13 september gebood de rechter sluiting van pro-referendum websites en verbood het de media publiciteit te geven aan het referendum. Zo’n directe inmenging in de vrijheid van media is zelfs in Spanje bijzonder te noemen. Op 15 september heeft de Spaanse overheid de Catalaanse openbare financiën overgenomen, iets wat in de recente geschiedenis nooit eerder is voorgekomen. Op 18 september heeft het Openbaar Ministerie 712 Catalaanse burgemeesters aangeklaagd wegens steun aan een verboden activiteit. Op 21 september heeft het constitutioneel hof een topambtenaar van het Catalaanse ministerie van economische zaken met €12000 euro beboet, evenals vijf leden van het kiescollege met ieder €6000. Op die dag stuurde de Spaanse overheid ook boten met ongeveer 6000 man militaire en nationale politie naar Barcelona en Tarragona. Als protest hebben havenmedewerkers besloten geen diensten te leveren aan deze boten. Op 22 september besloot het Openbaar Ministerie een strafonderzoek in te stellen naar Barcelonese demonstranten wegens “opruiing”, een volstrekt illegitieme aanklacht. Een dag later heeft het Spaanse ministerie van binnenlandse zaken bevel overgenomen van de Catalaanse politie, wederom een historische gebeurtenis. Op 25 september heeft het Openbaar Ministerie de Catalaanse politie bevolen schooldirecteuren te identificeren die hun scholen afstaan als stemlokaal. De Rekenkamer heeft die dag ook de vorige Catalaanse president beboet met €5,2 miljoen wegens deelname aan illegale activiteiten. Op 27 september heeft de conservatieve regeringspartij PP een video verspreid waarin het Catalonië beschuldigt van hispanofobie. Het deed mij vooral denken aan een milde versie van de film Fitna, nu georganiseerd door de overheid tegen een eigen regio.

Op 1 oktober, de dag van het referendum, veroorzaken acties van de militaire en nationale politie (waaronder het schieten op demonstranten met rubber kogels) meer dan 800 gewonden. In eerste instantie ontkende de Spaanse regering dat er gewonden waren, maar na het verschijnen van honderden filmpjes op YouTube spreekt zij nu van 150 gewonden, een ongeloofwaardig cijfer. Op 3 oktober vond er een staking plaats vanuit Catalaanse openbare en semi-openbare organisaties en enkele bedrijven gestaakt, waarbij ook een groot deel van de regionale snelwegen is afgezet. Die avond gaf ook de Spaanse koning Felipe een bizarre toespraak, waarin enkel werd herhaald dat de Catalanen zich “buiten alle grenzen van de rechtsstaat en de democratie” hebben geplaatst en wegens een “gebrek aan respect voor de wet” een gevaar vormen voor “de vrede en vrijheid”. Een dag later heeft het Openbaar Ministerie ook het hoofd van de Catalaanse politie Josep Lluís Trapero Álvarez aangeklaagd wegens opruiing. Een vergrijp waar een celstraf van 4 tot 8 jaar. De grap is dat Trapero de Catalaanse politie juist heeft verordend zich afzijdig te houden op de dag van het referendum en de politie dit ook deed. Een opmerkelijk vreedzame handeling van het Catalaanse politiekorps, dat als gewelddadig te boek staat. Op 6 oktober heeft de Spaanse overheid een maatregel goedgekeurd die het makkelijker maakt voor bedrijven om hun hoofdkwartier uit Catalonië weg te halen.

Hoe verhoudt het bovenstaande zich tot de sociaal-politieke verhoudingen? In Catalonië zijn er logisch gezien drie kampen te onderscheiden. Het kamp tegen Catalaanse zelfbeschikking, het kamp voor zelfbeschikking maar tegen afscheiding, en het kamp voor zelfbeschikking en voor afscheiding. Alhoewel het eerste kamp groot is in Catalonië en steun geniet van vrijwel de gehele Spaanse bevolking, is er met name onder de jongere generatie en onder de klassiek linkse kringen wel degelijk steun voor zelfbeschikking. Deze tweede groep ondersteunt het referendum, maar zou tegen onafhankelijkheid stemmen. Hiertoe kunnen ook de burgemeesters van enkele grote steden, waaronder Barcelona en Madrid, gerekend worden. Het laatste kamp is ook groot in Catalonië. In de laatste vijf jaar hebben de interacties tussen Spaanse en Catalaanse overheid het middelste kamp weten doen krimpen. De PP heeft veelvuldig politieke beslissingen voorgelegd aan de rechterlijke macht, die warme banden onderhoudt met de PP en met beroepsorganisaties die vanuit internationaal perspectief als conservatief kunnen worden bestempeld. Door beslissingen te juridiseren worden ze in de ogen van het publiek en met steun van de media gedepolitiseerd. Vervolgens kan de PP succesvol verwijzen naar het “illegale” en daarmee “illegitieme” handelen van de Catalaanse overheid. Dit wordt wel gecombineerd met hardhandig optreden, om zo een stem te geven aan de fascistische groeperingen waaraan de PP historisch gezien haar steun ontleent. Dit biedt de Catalaanse overheid weer de kans om een slachtofferrol aan te nemen. Aangezien na vele pogingen “overleg met Spanje toch zinloos blijkt”, trekt dit mensen over de streep naar een eenzijdige uitroep van de onafhankelijkheid. Gevolg van deze polarisatie is dat de kampen wel/geen zelfbeschikking vrijwel volledig zijn vervallen in de kampen wel/geen onafhankelijkheid. Groepen zoals de nieuwe linkse partijen in Spanje, die zich beroepen op zelfbeschikking zonder een positie in te nemen ten aanzien van de onafhankelijkheid, worden zodoende weggezet als de wolf in schaapskleren die onvoorwaardelijk vóór onafhankelijk is. Dit verkleint de kansen op dialoog sterk.

Met betrekking tot de vraag over onafhankelijkheid, vindt er ook polarisatie plaats. Het hardhandige optreden van de Spaanse overheid heeft een aanzienlijk deel over de streep getrokken om voor onafhankelijkheid te zijn. Anderzijds heeft de Spaanse overheid goed ingespeeld op de angst voor wegtrekkende bedrijven uit Catalonië, door dit wettelijk te vereenvoudigen. Een deel van de burgers ziet haar angst voor onafhankelijkheid dus bevestigd.

Bovendien is het onafhankelijkheidsdenken gebaseerd op een aantal sterke aannames. Om te beginnen wordt er vanuit gegaan dat als een stemming op een bepaald moment niet tot onafhankelijkheid leidt, de stemming moet worden herhaald tot dit wel het geval is. Tegenstanders van de onafhankelijkheid die dit opmerken, hebben een geldig argument. Bovendien gaat het onafhankelijkheidskamp er vanuit dat na het uitroepen van de onafhankelijkheid, iedereen dat accepteert en alle spanningen ineens zijn verdwenen. De geschiedenis van Spanje moge duidelijk maken dat dit volstrekt irreëel is

Ook moet worden opgemerkt dat er onder de historisch republikeinse groepen een diep wantrouwen leeft jegens het catalanisme. Deze groepen stellen dat het catalanisme slechts gedragen wordt door de Catalaanse bourgeoisie, die haar positie wil herstellen en minder belasting wil afdragen aan Spanje. Verwijzingen naar culturele en politieke argumenten zouden slechts als afleiding dienen. Een deel van deze angst lijkt gegrond te zijn, aangezien de meerderheid van de mensen voor onafhankelijkheid ook financiële redenen noemt. Niettemin lijkt het erop dat republikeinse stemmen binnen het catalanisme aan kracht winnen.

Ten slotte spelen externe partijen een onduidelijke rol. De Europese Unie weigert zich uit te spreken, noch deel te nemen als bemiddelaar in het conflict. Waarom dit wel nodig is bij grensconflicten buiten Europa, zoals in Kosovo of de Krim, blijft onduidelijk. De Spaanse media maken hier gebruik van om de legitimiteit van het optreden van de Spaanse overheid te benadrukken. De rol van Baskenland blijft ook onduidelijk. Het lijkt erop dat de regionale overheid een referendum ondersteunt, maar zij doet dit niet erg uitgesproken. Mogelijk is dit vanwege het proces waarmee Baskenland fiscale onafhankelijkheid heeft verkregen, namelijk door middel van coalities met de PP (en volgens sommigen door Spaanse angst voor de ETA). Er zou angst kunnen bestaan onder de Basken dat het opblazen van deze coalitie zou leiden tot een terugdraaiing van het huidige privilege.

Een aantal slotnoten. Ik verwacht op korte termijn weinig veranderingen in de staatsrechtelijke verhoudingen tussen Spanje en Catalonië. Daarmee zullen de spanningen blijven groeien. Zelfs het organiseren van een wederzijds geaccepteerd referendum zal niet helpen om deze spanningen weg te nemen, omdat de uitkomst niemand zal bekoren. Ik voorzie slechts één mogelijkheid voor een stabiel behoud van Catalonië binnen Spanje, die bestaat uit het invoeren van het ordinaliteitsbeginsel en het herstel van het Statuut van Autonomie. Het ordinaliteitsbeginsel bedingt dat er wel economische herverdeling kan plaatsvinden tussen de regio’s binnen een land, mits deze per saldo niet tot veranderingen in de rangorde van regio’s leidt. Het Statuut moet weer worden hersteld omdat deze legitimiteit geniet vanwege het eerdere goedkeuren door het Spaanse parlement en het referendum onder Catalaanse bevolking. Om ook op de lange termijn de verhoudingen te ontdooien, zal Spanje echt een begin moeten maken met een systematisch onderzoek naar haar eigen verleden.

Bram is oud-student sociologie aan de RuG, heeft twee jaar in Barcelona gewoond en is op dit moment PhD-student bij het ICS (verbonden aan de UvA).

Share Button